David bracht zijn kleutertijd door op een gewone volksschool omdat zijn vader voorstander was van onderwijs zonder standenonderscheid.[1]
Hij bezocht in Amsterdam van zijn 5e tot 10e jaar de Franse kostschool en vervolgens de Latijnse school waar Richéus van Ommeren rector was en klasgenoot was van Matthijs Siegenbeek: later de eerste hoogleraar in de Nederlandse taal en welsprekendheid.
Hij was grappig en ondeugend; zo maakte hij namaak-ratten, zette die op de kamers van de dienstmeisjes, die gillend ervandoor gingen. Ook stak hij zevenklappers in turven, zodat deze ontploften, wanneer zij in het vuur werden gelegd.[1]
In 1790 werd hij ingeschreven als student aan het Amsterdamse Athenaeum Illustre en volgde colleges in de rechten en in de klassieke talen. In 1793 schreef hij een dissertatie De loco Ciceronis qui est de finibus bonorum. Daarna zette hij zijn studie voort in Leiden, aangezien hij in Amsterdam niet kon afstuderen. In 1796 promoveerde hij op stellingen tot doctor in de beide rechten en vestigde hij zich als advocaat in Amsterdam. In 1799 volgde hij Daniël Wyttenbach op als hoogleraar aan het Athenaeum Illustre in Amsterdam met de leeropdracht Grieks, Latijn, geschiedenis, welsprekendheid en oudheden.
Later was hij een belangrijk raadsman voor politici.[1]
David Jacob trouwde op 30 september 1800 met de 22-jarige bankiersdochter Cornelia (Keetje) Christina van Orsoy in de Waalse Kerk in Amsterdam. Het huwelijksfeest werd gevierd op hofstede Voorland van haar stiefvader Pieter van Winter , lid van de familie Van Winter.[2] Ze kregen in 1802 zoon Jacob, de latere schrijver, en dochter Anna Louisa (Antje). Na Keetjes dood in 1816 hertrouwde hij in 1819 met Anna Catharina van de Poll (1791-1860), lid van de familie Van de Poll. Met Anna kreeg hij nog negen kinderen: 3 dochters en 6 zonen.[1]
Dichter
Van zijn vader erfde Van Lennep het buiten Manpad bij Heemstede, waar hij de zomers doorbracht. Hij was zeer gehecht aan dit huis en het buitenleven, waarover hij veel dichtte. Van Lennep was een van de laatste Nederlanders die nog echt de vaardigheid hadden Neolatijnse gedichten te maken. Hij was actief in de Amsterdamse gezelschappen Concordia et Libertate en Libertate et Concordia. In 1790 debuteerde hij met Carmina juvenilia (‘Jeugdgedichten’), dat zijn vader voor hem liet uitgeven ter gelegenheid van zijn eindexamen, en in 1796 volgde de bundel Rusticatio Manpadica (‘Het landleven op het Manpad’). Hierin staan tien elegieën en een gedicht in 216 hexameters. In 1850 verscheen de Poematum fasciculus (‘Bundeltje gedichten’), waarin onder meer het gedicht ‘Ad Villae Manpadicae arbores’ (‘Aan de bomen van het Manpad’) staat, dat door zijn zoon Jan Hendrik in het Nederlands werd vertaald. David Jacob van Lennep was ook actief als Nederlandstalig dichter, onder meer in het Leidse genootschap Kunst Wordt Door Arbeid Verkreegen. In 1826 bracht hij Hollandsch duinzang uit. Een verzamelbundel van zijn Nederlandse gedichten verscheen in 1844: Gedichten van Mr. D.J. van Lennep.
Professor
Als hoogleraar hield Van Lennep zich vooral bezig met doceren, als wetenschapper was hij minder actief. Hij stond bekend als een goed docent die vele studenten trok. Hij sprak een uitstekend verzorgd Latijn en sprak dan ook de herdenkingsrede uit bij het tweehonderdjarig bestaan van het Athenaeum Illustre in 1832. Hij beschouwde de Oudheid als een leerschool op zedelijk en esthetisch gebied.
Zijn liefde voor het buitenleven bracht bij Van Lennep een speciale belangstelling teweeg voor het leerdicht Werken en dagen van Hesiodus. Hij maakte er een vertaling van in Nederlandse hexameters (Amsterdam 1823, herdr. 1834). Hesiodus was eigenlijk ook de enige auteur met wie Van Lennep zich als klassiek filoloog bezighield. Zijn edities van de Theogonie en van de Werken en Dagen verschenen in respectievelijk 1843 en 1847, die van het aan Hesiodus toegeschreven Schild van Hercules postuum in 1854, bezorgd door J.G. Hulleman.
Van Lennep correspondeerde met veel collega-wetenschappers in het buitenland en bleef zo goed op de hoogte van de ontwikkelingen in de geesteswetenschappen. Nadat Jean-François Champollion het Egyptische hiërogliefenschrift had ontcijferd, verdiepte hij zich in het oude Egypte en gaf er college over. Hij wordt beschouwd als de eerste Nederlandse egyptoloog en de leermeester van Caspar Reuvens.[3]
Bestuurlijk werk
In 1808 werd Van Lennep – aanvankelijk met tegenzin – benoemd tot lid van de tweede klasse van het Koninklijk Instituut van Wetenschappen en later bibliothecaris.[2] Maar toen koning Lodewijk Napoleon aandrong weigerde hij niet langer, en gaf hij de vorst zelfs een tijdlang Nederlandse les op Paleis Het Loo. Maar vooral na de Napoleontische tijd was Van Lennep actief buiten de universiteit. Hij nam in 1813 zitting in het provisionele bestuur van Amsterdam, en maakte in de jaren 1814-1815 deel uit van de staatscommissie die een regeling ontwierp voor het hoger onderwijs dat leidde tot het Organiek Besluit van 1815. In 1815 werd Van Lennep bovendien lid van de Provinciale Staten van Holland.
Laatste jaren
In 1838 legde Van Lennep een deel van zijn functies als professor neer, maar bleef hij een aantal colleges geven. Op 19 november 1849 vierde hij zijn 50-jarig jubileum, waarbij hij zijn afscheidscollege hield. Hij overleed na een korte ziekte op 11 februari 1853 en werd begraven in Heemstede. Op 11 april van dat jaar hield H.J. Koenen een lijkrede op David Jacob van Lennep in het Athenaeum Illustre. Zijn zoon Jacob van Lennep verzamelde diverse bescheiden en biografische gegevens in Het leven van Mr. D.J. van Lennep, beschreven in verband met zijn tijd, toegelicht uit zijn gedichten en vermeerderd met ongedrukte brieven en bescheiden (twee delen, Amsterdam 1862).
Anna overleed in 1860.
Ad Gvlielmvm Fredericvm Avriaco-Nassovivm, Belgarvm Foederatorvm principem, cvm, comitantibvs dvobvs natis, scientiarvm literarvmqve atqve artivm institvtvm, qvod Amstelodami est, invisere dignaretvr, pridie kal. april. MDCCCXIV[g] (1814)
Neerlands Rijk hersteld en gehandhaafd. Lierzang[h] (1815)
Verhandeling, over de maatregelen der ouden omtrent de armoede, en de opmerking, die dezelve verdienen in onzen tijd[i] (1817)
Memoria Hieronymi de Bosch Instituti Regii Belgici quondam socii[j] (1817)
Parentalia in honorem ac memoriam Henrici Constantini Cras, viri optime de Illvstri Amstelodamensivm Athenaeo meriti, ex avctoritate amplissimorvm consvlvm ...[k] (1820)
De werken en dagen van Hesiodus[o] (vertaald uit het Grieks, 1823)
Dispvtatio de regibvs Commagenes et Ciliciae Selevcidarvm posteris, lecta D. XVIII mensis avgvsti et VIII mensis decembris MDCCCXXVIII[p] (1828)
Verhandeling over het belangrijke van Hollands grond en oudheden voor gevoel en verbeelding[q] (ca. 1828). Hierin ook: Hollandsche duinzang
Gedachtenis-rede op Johannes Pieter van Cappelle, uitgesproken op den 16den december 1829, in de Maatschappij: Felix Meritis[r] (1830)
De Grieksche wijsbegeerte, als voorbereiding tot het christendom beschouwd[s] (ca. 1830)
Illustris Amstelodamensium Athenaei memorabilia[t], prodita deinceps Oratione Jacobi Philippi D'Orville in centesimum athenaei natalem, et Davidis Jacobi van Lennep in altera athenaei saecularia, accedente item Lennepii in utramque orationem annotatione (1832)
Oratio in altera illvstris Amstelodamensivm Athenaei saecvlaria, habita in aede Lvtheranorvm veteri D X. Ianvarii CIƆIƆCCCXXXII[u] (1832)
Oratio die 19 Novembris MDCCCXLIX habita ad celebrandum exactum ab eo decimum gesti in illustri Amstelodamensium Athenaeo muneris lustrum[ad] (1850)
Feestrede ter viering van het honderdjarig bestaan der Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem op zaterdag, den 21 mei 1852[ae] (1852)
Referenties
W. van den Berg, ‘David Jacob van Lennep (1774-1853). Geliefd leermeester zonder volgelingen’, in: E.O.G. Haitsma Mulier e.a. (red.), Athenaeum Illustre. Elf studies over de Amsterdamse Doorluchtige School, 1632–1877, Amsterdam: Amsterdam University Press 1997, 173-198
Piet Gerbrandy, 'Rura placent nobis, de Rusticatio Manpadica van David Jacob van Lennep', in: Hermeneus 60, 5 (1988) 314-319
Piet Gerbrandy, 'De Mus. Een pastorale pastiche door David Jacob van Lennep', in: Hermeneus 63, 3 (1991) 183-187
D.C.A.J. Schouten, Het Grieks aan de Nederlandse universiteiten in de negentiende eeuw, bijzonder gedurende de periode 1815-1876, diss. Utrecht 1964, 483-503
J. van Lennep, Het leven van Mr. Cornelis van Lennep en Mr. David Jacob van Lennep, beschreven en toegelicht uit hunne gedichten en andere oorspronkelijke bescheiden, en in verband met hunnen tijd beschouwd[af][ag][ah][ai] (1861-1862)
Catalogue de la bibliothèque belle et très riche de littérature greque et latine, saint pères grecs et latins, histoire ancienne et antiquités, et de linguistique égyptienne, gothique et hollandaise de feu David Jacob van Lennep : la vente aura lieu à Amsterdam, le 23 avril 1855, et jours suivants par Fred. Muller[aj] (1855)
Catalogus van twee zeer belangrijke en zeer fraaije bibliotheken, voornamelijk over geschiedenis en letterkunde, (beiden in den uitgestreksten zin;) en waarbij tevens uitmuntende werken over godgeleerdheid, natuurlijke geschiedenis en landbouw : voorts van eenige keurige prentwerken, werken met portretten en waterstaats-kaarten : nagelaten door wijlen Mr. Jeronimo de Vries, en door wijlen Mr. David Jacob van Lennep ... : al hetwelk publiek verkocht zal worden op Maandag, 24 October 1853 ... door ... den Boekhandelaar Frederik Muller te Amsterdam[ak] (1853)
H.J. Koenen, Lijkrede op D. J. van Lennep, gehouden in de groote gehoorzaal der doorluchtige schole te Amsterdam, op maandag den 11 April 1853[al] (1853). Met bibliografie van D.J. van Lennep
Is. da Costa, Herinneringen van mijne vroegste kennismaking en latere omgang met den hoogleeraar David Jacob van Lennep, overleden op zes en zeventig jarigen leeftijd den 17e februarij des jaars 1853[am] (1853)
Mathijsen, Marita (2018). Jacob van Lennep, een bezielde schavuit. Balans, Amsterdam, pp. 592. ISBN 978 94 600 3850 1. NUR 321.
Noten
↑ abcd Mathijsen, Jacob van Lennep, een bezielde schavuit, pag. 14-35
↑ ab Mathijsen, Jacob van Lennep, een bezielde schavuit, pag. 37-58
↑H.D. Schneider, "C.J.C. Reuvens: wegbereider van de Nederlandse egyptologie", in Loffelijke verdiensten van de archeologie. C.J.C. Reuvens als grondlegger van de moderne Nederlandse archeologie. Hilversum: Uitgeverij Verloren, 2007; 53-72.