Coördinatiewet uitzonderingstoestandenDe Wet van 3 april 1996, houdende regeling met betrekking tot uitzonderingstoestanden (Coördinatiewet uitzonderingstoestanden)[1] is een Nederlandse wet die de handhaving regelt van de “uitwendige of inwendige veiligheid” van Nederland, wanneer buitengewone omstandigheden, ofwel een noodtoestand, dit noodzakelijk maken. Uitroeping noodtoestandDe minister-president kan een besluit daartoe voordragen bij de koning. Dit zogenoemde Koninklijk Besluit kan leiden tot het uitroepen van de beperkte noodtoestand of de algemene noodtoestand. Termen als staat van oorlog of staat van beleg bestaan sinds 1996 niet meer in de Nederlandse wetgeving. Overigens spreekt de Nederlandse Grondwet in Artikel 96 nog steeds van het begrip “oorlogsverklaring”, alsmede in Artikel 113 van “oorlogsstrafrecht”.[noot 1] Opheffing noodtoestandDe Staten-Generaal kunnen in verenigde vergadering besluiten om de beperkte noodtoestand of de algemene noodtoestand op te heffen of aan een maximale termijn verbinden. Ook de minister-president kan daartoe een voorstel aan de koning doen, die vervolgens beoordeelt of de omstandigheden dit toelaten. De beperkte noodtoestand en de algemene noodtoestand kunnen nooit gelijktijdig bestaan; De invoering van de ene, strekt automatisch tot de beëindiging van de andere, indien daar sprake van is. JurisdictieDe Coördinatiewet uitzonderingstoestanden is van toepassing op het grondgebied van Nederland, inclusief Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De beperkte noodtoestand of de algemene noodtoestand kunnen voor het hele land van toepassing zijn, maar ook voor een gedeelte daarvan. NoodwetgevingNa het inwerking treden van het Koninklijk Besluit kan noodwetgeving worden ingevoerd, ten aanzien waarvan de mogelijkheden zijn opgenomen in twee lijsten, behorend bij de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden. Deze wet spreekt soms van “bepalingen” waar het gaat om noodwetgeving. Deze noodwetgeving hoeft niet “ter plaatse” te worden gemaakt, aangezien de Nederlandse wetgever in het verleden noodwetten heeft vastgesteld voor vele denkbare noodsituaties. Het invoeren van deze noodwetgeving geschiedt via een Koninklijk Besluit, welk wordt genomen op voorstel van de minister-president. Noodwetgeving (of bepalingen) kunnen op basis van deze wet niet met terugwerkende kracht in werking treden. Dat zou in strijd zijn met het in Nederland geldende legaliteitsbeginsel. De minister-president is in de wet aangewezen om dit via een voorstel aan de koning te doen, die op zijn beurt moet overwegen of de omstandigheden dit toelaten. In deze wet zijn geen uitdrukkelijke bepalingen opgenomen, die het de Staten-Generaal mogelijk maken om hieraan voorwaarden te stellen, of om te besluiten tot beperkingen dan wel uitbreidingen van de maatregelen. Dit in tegenstelling tot de bepalingen inzake de opheffing van de noodtoestand. Bestaande noodwettenIn de lijsten met instrumenten waarover de Nederlandse minister-president de beschikking kan krijgen op grond van deze wet, zijn onder meer opgenomen:
Voorbeelden bevoegdheden noodtoestand
Zie ookBronnenMinisterie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties: Coördinatiewet uitzonderingstoestanden Verwijzingen
Noten
|