Class 55
Class 55 van British Rail is een zesassige diesellocomotief die in 1961 en 1962 geproduceerd is door English Electric. Ze zijn ontworpen voor de expresdiensten op de East Coast Main Line tussen King's Cross in Londen en Edinburgh Waverly. De naam "Deltic" danken ze aan het prototype uit 1955, British Railways DP1 DELTIC (Het loknummer DP1 is nooit aangebracht), dat op haar beurt was genoemd naar de toegepaste Napier Deltic motor. De 22 exemplaren domineerden de expresdienst op de East Coast Main Line (ECML), met name op de verbindingen London – Leeds en London – Edinburgh tot ze in 1978 werden afgelost door de Intercity 125 'High Speed Train'. Tussen 1978 en 1981 werden ze geleidelijk naar minder belangrijke diensten verplaatst zoals sneltreinen en kranten-pakket-slaaptrein diensten langs de ECML met bestemmingen als Cambridge, Cleethorpes, Harrogate, Hull, Scarborough en Aberdeen. Daarnaast werd af en toe een dienst op andere trajecten verzorgd zoals de sneltrein York - Liverpool Lime Street en de stoptrein Edinburgh - Carlisle via Newcastle. Vanaf januari 1980 werden de locomotieven uitgerangeerd en in december 1981 waren ze allemaal uit de normale dienst verdwenen. Drie locomotieven maakten op 2 januari 1982 een afscheidsrit en werden meteen na aankomst in York uitgerangeerd. Zes locomotieven werden in 1982 en 1983 als historisch materieel overgedragen, één aan het National Railway Museum, twee aan de Deltic Preservation Society, twee aan het Deltic 9000 Fund en één aan een particulier, daarnaast werden ook twee cabines aan particulieren verkocht. ProductieNa proeven met het prototype DP1 Deltic, dat werd gebouwd door Dick, Kerr & Co. in Preston, werd bij English Electric een order geplaatst voor 22 locomotieven (aanvankelijk waren er 23 gepland[1]) ter vervanging van de 55 Gresley Pacifics. Het was voor het eerst dat een locomotief werd aangeschaft inclusief een onderhoudscontract. Hierbij zou English Electric het onderhoud, inclusief motoren en generator, voor een vaste prijs verzorgen. Om de locomotieven tijdens het onderhoud van de motoren toch in dienst te houden werden extra motoren geproduceerd. De locomotieven deden dienst vanuit de depots Finsbury Park in London, Gateshead bij Newcastle en Haymarket in Edinburgh. Ze werden door de fabrikant afgeleverd in de groen/groene beschildering, donker BR groen boven en een limoengroene bies onder aan de bak. Hiermee werd de omvang van de bovenbouw enigszins verdoezeld. Rond de ramen van de cabine werd een crèmekleurig kader aangebracht. Hoewel niet door de fabriek aangebracht, kregen alle locomotieven een opvallende gele voorkant, zoals destijds gebruikelijk bij alle diesel- en elektrische locomotieven van British Rail. Vervolgens werd de serie gedoopt; hierbij kregen de Londense locomotieven de namen van beroemde renpaarden zoals bij de LNER gebruikelijk was. De andere locomotieven werden genoemd naar regimenten uit Noordoost-Engeland en Schotland. Vanaf 1966 werden de locomotieven overgeschilderd in corporate Rail Blue met gele fronten. Deze kleurwijziging van groen naar blauw vond meestal plaats in samenhang met reparatiewerkzaamheden en het aanbrengen van luchtremmen in plaats van vacuümremmen. De D9002 werd als eerste omgebouwd, de D9014 was als laatste aan de beurt. Aan het begin van de jaren 70 werd een elektrische verwarming toegevoegd om de nieuwe generatie rijtuigen met airconditioning te kunnen trekken. De invoering van het computersysteem TOPS, een aantal jaren later, leidde tot een omnummering tot class 55 met de nummers 55 001 t/m 55 022. In 1979 bracht Finsbury Park opnieuw het crèmekleurige kader aan op haar zes resterende Deltics, waarmee de Londenaren onmiddellijk herkenbaar waren. De locomotieven werden bij de afbouw van Finsbury in York ondergebracht en kregen daar weer de standaard beschildering. OperationeelDe introductie van de Deltics op de East Coast Main Line betekende een grote stap in de prestaties van de locomotieven op deze lijn. De kort daarvoor geïntroduceerde Class 40 had een vermogen van 1160 kW[2] en werd nog overtroffen door een Pacific stoomlocomotief op volle sterkte. O.S. Nock gaf aan dat op een van zijn eerste ritten met een Deltic (De trein richting Heart of Midlothian met 13 rijtuigen 530 ton) "zodra het achterste rijtuig de 60mijl/u-zone had verlaten werd de gashandel helemaal geopend en was de versnelling merkbaar in de cabine. Ik had nog nooit eerder deze zet in de rug gevoeld op de bijrijdersstoel" Nock maakte de schatting dat bij 80 mijl/u de locomotief 2750 pk leverde.[3] In 1963 werden snelheden van boven de 100 mijl/u gehaald, Nock klokte 100 mijl/u over een afstand van 16 mijl ten zuiden van Thirsk met een maximum van 104 mijl/u en bestempelde dit voor 1963 als "fantastisch". Midden jaren 60 deed de Flying Scotsman, getrokken door class 55, 5 uur en 55 minuten over de rit van King's Cross naar Edinburgh met één tussenstop in Newcastle.[4] Destijds was dit een record waarmee de vooroorlogse Coronation dienst van LNER, getrokken door een A4, met 5 minuten werd overtroffen, dit dan zonder voorrang op andere treinen zoals de LNER-dienst. Door verbeteringen aan de lijn zelf kon de Flying Scotsman tien jaar later Edinburgh in 5:30 uur bereiken, nog steeds inclusief stop in Newcastle.[5] De beste prestatie van de Deltic werd op 2 februari 1978 bereikt met de 07:25 dienst van Newcastle naar King's Cross. In bepaalde opzichten was de rit aangepast (de machinist zou met pensioen gaan) maar de snelheden waren nieuwe records. Locomotief 55 008 The Green Howards, trok 10 rijtuigen (343 ton) en deed 137 minuten en 15 seconden over het traject York - Londen. Hierbij waren er verschillende stops bij een rood sein en snelheidsbeperkingen onderweg en de echte rijtijd wordt geschat op 115 minuten en 45 seconden, gemiddeld van start tot stop betekent dit 97 mijl/u. De trein haalde 113 mijl/u op de vlakte tussen Darlington and York, 114 mijl/u bij Offord en 125 mijl/u (200 km/u) helling af bij Stoke.[6] De Railway Performance Society schat dat op moderne infrastructuur de Class 55 de afstand tussen King's Cross en Edinburgh in 4:57 uur kan afleggen.[7] Dit dan met een trein van 11 rijtuigen inclusief een stop in Newcastle, dat in 3:06 uur vanaf Londen bereikt zou worden. Ongelukken en incidenten
VervangingVanaf 1977 werden de Deltics op de East Coast Main Line geleidelijk vervangen door de nieuwe generatie exprestreinen, de High Speed Train Intercity 125, en werden ze steeds meer ingezet op andere diensten. British Rail had destijds het beleid om kleine series snel af te voeren zodat duidelijk was dat het doek voor de Deltics snel zou vallen. Toen de Intercity 125 de diensten overnam was meteen duidelijk dat het niet rendabel zou zijn om deze kleine serie van niet standaard locomotieven in dienst te houden op nevenlijnen. Er is nog overwogen om de Deltics in te zetten op de Midland Main Line en de North East - South West Cross Country Route; dit is echter verworpen door de kosten voor opleiding en onderhoud. Aan het eind van de jaren 70 werden de eerste uitgerangeerd. 55 001 St. Paddy, 55 004 Queen's Own Highlander en 55 020 Nimbus stonden bijna twee jaar aan de kant en werden gekannibaliseerd in de werkplaats van Doncaster. De 55 001 en 55 020 waren zo ver geplukt dat ze niet meer hersteld werden en gingen in januari 1980 naar de sloper, de 55 004 werd hersteld en kwam weer in dienst. De Deltics werden op dat moment in dienst gehouden met een minimum aan onderhoud, totdat ze niet meer verder konden rijden en door andere locomotieven weggesleept moesten worden. Meestal was motorpech de oorzaak, hoewel ook een aantal Deltics om andere redenen werden uitgerangeerd. De uitwisseling van nog werkende motoren tussen uitgerangeerde en operationele Deltics werd uitgevoerd in de werkplaatsen te Doncaster en Stratford. Uitgerangeerde locomotieven werden daarna naar Doncaster gebracht om daar verder geplukt of geheel gesloopt te worden. De slooplijn in Doncaster was in die tijd ook een trekpleister voor spoorweg-enthousiastelingen. Het National Railway Museum koos de 55 002 The King's Own Yorkshire Light Infantry als museumexemplaar als onderdeel van de nationale verzameling van historisch materieel. Vrienden van het National Railway Museum bekostigden het overschilderen van de 55 002 in de oorspronkelijke groen/groene kleurstelling, zij het met het computernummer (TOPS) in plaats van D9002. De locomotief reed hierna nog achttien maanden in gewone dienst. Voor het geval dat de 55 002 in deze periode zou verongelukken werd de uitgerangeerde 55 005 The Prince of Wales's Own Regiment of Yorkshire apart gezet in de werkplaats van Doncaster totdat de Delticdiensten definitief waren beëindigd. De laatste normale dienst was de trein van 16:30 uur van Aberdeen naar York op 31 december 1981, die vanaf Edinburgh getrokken werd door de 55 019 Royal Highland Fusilier, aankomst in York vlak voor de jaarwisseling.[11] De afscheidsrit was een speciale trein, de "Deltic Scotsman Farewell", op 2 januari 1982, van King's Cross naar Edinburgh, getrokken door de 55 015 Tulyar en de 55 022 Royal Scots Grey voor de terugreis. 55 009 Alycidon schaduwde de trein zowel op de heen- als terugreis tussen Peterborough en Newcastle, als reserve voor de trekkende locomotief. Na het afscheid werden de overgebleven Deltics naar de werkplaats in Doncaster overgebracht waar ze in februari 1982 werden opgesteld voorafgaand aan de overdracht of sloop. BehoudZes exemplaren zijn behouden nadat ze zijn uitgerangeerd:
Twee cabines werden bewaard na de uitrangering:
Ritten na British RailOndanks het verbod op ritten met diesellocomotieven in privé-eigendom op het spoor van British Rail hoefden treinen liefhebbers niet lang te wachten om de Deltic terug te zien op de hoofdlijnen. Na de op korte termijn georganiseerde open dag 'Farewell to the Deltics' bij BREL in de werkplaats van Doncaster op 27 februari 1982, vertrok de 55 002 op eigen kracht uit Doncaster over de East Coast Main Line terug naar het National Railway Museum. Dit was enige jaren voor de officiële toelating voor hoofdlijnen. De volgende mogelijkheid om een Deltic op eigen kracht te zien rijden op een hoofdlijn kwam in april 1985 toen de D9000 op verzoek van ScotRail zonder wagens van depot Haymarket naar Perth reed voor een open dag. Opmerkingen in de krant door de manager van ScotRail, Chris Green, deden hopen op een regelmatige inzet van de D9000 aan de Schotse kant van de grens. Deze hoop vervloog toen Chris Green in 1986 overstapte naar het managementteam van het net opgerichte Network South East. Dit betekende niet het einde van zijn betrokkenheid bij de D9000. Hij zorgde ervoor dat Network South East depots beschikbaar stelde voor zowel de D9000 als de D9016 en toen hij overstapte naar Virgin Trains werd de D9000 ingezet in meerdere Virgin Cross-Country-treinen. De herstructurering van de Britse spoorwegen in de jaren 90 bood ook nieuwe mogelijkheden voor de historische diesels. British Rail stond geen diesellocomotieven in privé-eigendom toe op hun spoor, de privatisering bracht ook de open access-regel waarmee ieder, tegen betaling aan Railtrack, met een toegelaten locomotief het spoor mag gebruiken. Opeens hadden de eigenaren van het historisch materieel dezelfde mogelijkheden als iedereen. De Deltic-locomotieven waren door hun eigenschappen, vermogen en topsnelheid, bovendien veel makkelijker in de dienstregeling in te passen dan ander historisch materieel. In 1996 schreef het Deltic 9000 Fund zich in als Deltic 9000 Locomotives Ltd (DNLL) met het doel om haar locomotieven weer op hoofdlijnen te laten rijden en op 30 november 1996 trok de D9000 Royal Scots Grey de 'Deltic Deliverance'-charter van Edinburgh naar King's Cross. Hoewel deze rit vroegtijdig eindigde bij Berwick-upon-Tweed, verzorgde de D9000 nog vele chartertreinen en diensttreinen voor Anglia Railways en Virgin Trains tot 2003. Daarna keerde de andere DNLL Deltic, de D9016 Gordon Highlander, terug op de hoofdlijnen (De locomotief werd tijdelijk in de paars-grijze kleurstelling van Porterbrook Leasing geschilderd die de restauratie had bekostigd), net als de D9009 Alycidon en de D9019 Royal Highland Fusilier van de [[Deltic Preservation Society]]. Tussen 1997 en 2003 werden alle vier rijwvaardige locomotieven ingezet voor chartertreinen en op huurbasis, waaronder de Venice Simplon Orient Express. Hoogtepunt in deze periode was 22 mei 1999, toen de D9000 Royal Scots Grey, de D9009 Alycidon en de 55 019 Royal Highland Fusilier alle drie op dezelfde dag op de East Coast Main Line reden. De D9000 trok de "George Mortimer Pullman" British Pullman tussen Victoria en Bradford Forster Square en de DPS Deltics trokken twee chartertreinen tussen King's Cross en York. Op de terugweg van Bradford werd de D9000 aan de kant gezet op spoor 1 in Doncaster terwijl de 55 019 passeerde op de doorgaande sporen. De D9000 volgde de 55 019 tot aan Belle Isle waar hij afsloeg om om Londen heen te rijden naar station London Victoria. In 2003 werd DNLL geliquideerd en de D9000 en de D9016 werden verkocht aan particulieren. Tussen juli 2003 en maart 2005 reden er geen door Deltics getrokken treinen op de hoofdlijnen. Na een korte terugkeer in 2005 trok DPS haqar laatste Deltic, de 55 019, terug nadat er drie ritten waren uitgevoerd gedurende 2005. De D9015 Tulyar krijgt momenteel groot onderhoud in Barrow Hill met als doel de hervatting van de dienst, terwijl de 55 002 The King's Own Yorkshire Light Infantry is geschilderd in BR blauw, toegelaten is voor hoofdlijnen en rijdt vanaf het National Railway Museum. De 55 019 en de D9009 zijn geheel rijvaardig terwijl de D9016 nog slechts kan rijden met één motor. Op 23 september 2006, keerde de 55 022 (D9000) Royal Scots Grey na een uitgebreide restauratie, door DPS uitgevoerd namens de eigenaren, in Barrow Hill terug op het spoor. De locomotief trok zonder problemen de SRPS 'Moray Mint' railtour van Edinburgh naar Inverness, via Perth op de heenweg en via Aberdeen op de terugweg. De tweede rit, twee weken later, verliep minder voorspoedig, met zware schade aan de achterste motor. Een zuiger schoot uit het carter waarna de Royal Scots Grey verder moest met één motor. De motor werd in januari 2007 vervangen door een gemodificeerde ex-marine Napier Deltic-motor; dit werd uitgevoerd door het Royal Scots Grey's team in augustus 2007. Na uitgebreide proeven op de East Lancs Railway trok de locomotief voor het eerst na de motorstoring een trein tijdens de 'Autumn Highlander' tour van RTC samen met de 50 049 en de 40 145 in oktober 2007. De 55 022 trok zonder problemen verschillende chartertreinen in 2008 maar de gemodificeerde scheepsmotor was reden tot zorg nadat olie en koelvloeistof waren gevonden. In augustus 2008 werd de locomotief teruggetrokken uit de railtourdiensten. Hij bleef rijden op hoofdlijnen voor bezoeken aan andere historische locomotieven. Half januari 2007 werd er een overeenkomst gesloten tussen de museumspoorweg Peak Rail en de eigenaar van de D9016 Gordon Highlander waardoor het nodig werd om de locomotief over te brengen van Barrow Hill naar de museumlijn voor een periode van drie jaar. Er werd aangenomen dat de D9016 gerestaureerd en onderhoud zou krijgen bij de Peak Railway. De verkoop van de locomotief aan de Harry Needle Railroad Company (HNRC) en de daaropvolgende mededelingen gaven aan dat de ritten in het weekend van 27 en 28 september 2008[14] misschien de laatste zouden zijn voordat de bruikbare onderdelen zouden worden verwijderd en de locomotief zou worden gesloopt. Ondanks deze berichten zette HNRC de locomotief eind september 2008 te koop. Hoewel de Gordon Highlander Preservation Group een fors bod uitbracht werd dit afgewezen en waren toekomst en eigenaar van de locomotief ongewis. Vervolgens werd in oktober 2008 via een persbericht van Direct Rail services (DRS) bekend dat zij de D9016 Gordon Highlander gekocht had van de Harry Needle Railroad Company (HNRC): "Het bedrijf werkt samen met HNRC om de locomotief weer rijvaardig te maken" In juni 2009 stond de locomotief nog steeds in de opslag in Barrow Hill. Hoewel er geen plannen bestonden voor een onmiddellijke terugkeer in actieve dienst was DRS overtuigd van een terugkeer van de locomotief op de rails, DRS wil de naam van de locomotief behouden. Op 29 december 2009 werd bekend dat de D9016 was aangekocht door Beaver Sports (Yorks) Limited. Vervolgens werden ritten met één motor uitgevoerd op de East Lancashire Railway en de Great Central Railway, in afwachting van herstel tot volledige rijvaardigheid. De 55 022 werd in april 2011 gehuurd door GB Railfreight voor het trekken van bauxiet-treinen tussen North Blyth en de aluminiumsmelterij in Lynemouth. Deze diensten zouden duren van april tot juli 2011[15] Vanaf mei 2013 huurde Railfreight de 55 022 opnieuw, dit keer om Class 334-treinstellen tussen Yoker en Kilmarnock te vervoeren voor een verbouwing. De gekozen route, mede gekozen om vals brandalarm door de Deltics in tunnels te voorkomen, liep via Craigendoran op de noordelijke oever van de Clyde voordat werd omgekeerd naar Kilmarnock.[16] Overzicht
Film en Televisie
Voorgestelde Deltic variantenAls alternatief voor de Class 37 type 3 uit 1960 is voorgesteld om een 72 tons Bo-Bo locomotief te bouwen met één 18 cilinder Deltic motor.[18] Niet gebouwd is de "Super Deltic" Co-Co locomotief.[19] Hiervoor zijn drie varianten voorgesteld met een vermogen tussen de 4000 pk en 4600 pk en een gewicht tussen de 114 en 119 ton en een maximale aslast van 19 ton.[20] De locomotieven vertoonden sterke gelijkenis met de latere Class 50, alleen iets langer.[21] Alle ontwerpen gingen uit van twee 18-cilinder dieselmotoren met turbocharger, die waren afgeleid van de 9-cilinder turbocharger motor van de British Rail Class 23 "Baby Deltic" en zou worden ingedeeld als Class 51. De Class 55 had geen turbocharger. Zie de categorie British Rail Class 55 van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
Bronnen, noten en/of referenties
|