Centrale-plaatsentheorieDe centrale-plaatsentheorie is een theorie over de spreiding van marktgebieden (stedelijke invloedssferen of verzorgingsgebieden) van de Duitse geograaf Walter Christaller. Het is een van de belangrijkste theorieën geweest uit de geografie en de economische geografie in het bijzonder. Voor de ontwikkeling van de Centrale-plaatsentheorie vormt het werk van Christaller (1893-1969) het klassiek geworden begin. In 1933 publiceerde Christaller zijn theorie over de spreiding en grootte van nederzettingen onder de titel: Die zentralen Orte in Süddeutschland. Eine ökonomisch-geographische Untersuchung über die Gesetzmässigkeit der Verbreitung und Entwicklung der Siedlungen mit städtischen Funktionen. UitgangspuntenChristaller wilde met zijn studie een verklaring vinden voor de opmerkelijke regelmatigheid in de ruimtelijke spreiding van nederzettingen met een stedelijk karakter in het Zuid-Duitsland van de jaren dertig van de 20e eeuw. Voor het opstellen van een algemene wetmatigheid formuleerde hij een aantal vooronderstellingen:
Zodoende is er een verband tussen de grootte van een centrale plaats en de grootte van het verzorgingsgebied, de bevolking en het inkomen in dit gebied. Hoe groter de centrale plaats, hoe groter de verscheidenheid aan functies en hoe groter ook het verzorgingsgebied van die plaats. Grotere centrale plaatsen hebben een hoger functieniveau (gespecialiseerde boekwinkels bijvoorbeeld vinden we doorgaans niet in kleine dorpen). KritiekLater is er kritiek gekomen op dit centrale-plaatsenmodel. De vergaande reductie van de omstandigheden in de werkelijkheid tot enkele variabelen is een voor de hand liggend kritiekpunt. Verder houdt de theorie geen rekening met de stedelijke multifunctionaliteit en de daarmee samenhangende voordelen. Ondanks al het onderzoek kan men momenteel nog steeds niet beschikken over een realistische centrale-plaatsentheorie. De toetsing van deze theorie is erg ingewikkeld doordat er rekening gehouden moet worden met:
Gebruik in NederlandIn de Nederlandse planning heeft het Christallermodel een rol gespeeld bij de ruimtelijke inrichting van de Noordoostpolder.[1] Later werd (en wordt) het model gebruikt voor de indeling van verschillende typen winkelcentra over steden en gebieden. Het verliest echter ook daar zijn waarde, door de opkomst van nieuwe winkelvormen zoals Perifere Detailhandelsvestigingen (PDV's), Grootschalige Detailhandelsvestigingen (GDV's) en Factory Outlet Centers, die zich niet houden aan dit model. Zie ookZie de categorie Central place theory van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
Bronnen, noten en/of referenties
|