Burgerlijke geldboeteEen burgerlijke geldboete (of burgerrechtelijke geldboete) is in België een geldboete die door een rechter van de rechterlijke orde wordt uitgesproken in de gevallen bij de wet bepaald en die niet onderworpen is aan de regels betreffende de strafrechtelijke geldboete. Op deze burgerlijke geldboete zijn in het bijzonder de opdecimes niet van toepassing. De burgerlijke geldboete mag niet verward worden met de administratieve geldboete. De administratieve geldboete wordt opgelegd door een ambtenaar of een lid van de uitvoerende macht. De burgerlijke geldboete wordt opgelegd door de rechter van de rechterlijke orde. Door een orgaan van de rechterlijke macht dus. VoorbeeldenVoorbeelden van burgerlijke geldboeten treft men aan in de artikelen 780bis en 926 van het Gerechtelijk Wetboek. De partij die in een burgerlijk proces de rechtspleging aanwendt voor kennelijk vertragende of onrechtmatige doeleinden kan volgens artikel 780bis van het Gerechtelijk Wetboek worden veroordeeld tot een geldboete van 15 euro tot 2.500 euro. Een gedagvaarde getuige die niet verschijnt voor een getuigenverhoor in burgerlijke zaken, wordt volgens artikel 926 van het Gerechtelijk Wetboek bij beschikking van de rechter veroordeeld tot een geldboete van honderd frank tot tienduizend frank. Op deze bedragen worden dus geen opdecimes toegepast. De opdecimes gelden alleen voor de strafrechtelijke geldboeten. Geen toepassing van de regels betreffende de strafrechtelijke geldboeten
Burgerlijke geldboeten als strafrechtelijke geldboeten in de zin van het EVRMHet Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) bevat een aantal waarborgen voor diegene tegen wie een strafrechtelijke vervolging wordt ingesteld. Artikel 6, § 1, van het EVRM waarborgt hem een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak. Artikel 6, § 2, van het EVRM waarborgt hem het vermoeden van onschuld. Volgens artikel 6, § 3, van het EVRM moet hij o.a. beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging. De vraag is nu of de nationale wetgever de waarborgen van artikel 6 van het EVRM zou kunnen buiten werking stellen door een bepaalde zaak niet te kwalificeren als een strafrechtelijke zaak, maar integendeel als een burgerlijke zaak. Aldus zouden de bijzondere waarborgen van het EVRM verloren gaan. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft geoordeeld dat de staten die mogelijkheid niet hebben. De burgerlijke geldboete zal, voor de toepassing van het EVRM, beschouwd worden als een strafrechtelijke sanctie, wanneer zij een ontradend en repressief karakter heeft. Aldus besliste het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in het arrest-Weber en in het arrest-Öztürk.[1] Deze gelijkschakeling van de burgerlijke geldboete met de strafrechtelijke geldboete gebeurt voor de toepassing van het EVRM. Aldus zal diegene aan wie een dergelijke burgerlijke geldboete kan worden opgelegd recht hebben op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn; zal hij moeten genieten van het vermoeden van onschuld en zal hij moeten kunnen beschikken over de tijd en de faciliteiten die nodig zijn om zijn verdediging voor te bereiden. Deze gelijkschakeling heeft natuurlijk niet tot gevolg dat de geldboete verhoogd zou moeten worden met de opdecimes. Het EVRM bepaalt namelijk niets over de opdecimes, en deze opdecimes worden volkomen beheerst door de nationale Belgische wet. |