Bijvoet-ooibos
Het bijvoet-ooibos (Artemisio-Salicetum albae) is een associatie uit het verbond van wilgenvloedbossen en -struwelen (Salicion albae). Het is een plantengemeenschap van pioniersoorten die voorkomt in uiterwaarden en op rivierstranden die regelmatig overstromen, en die gedomineerd wordt door smalbladige wilgen. Vaak komt het bijvoet-ooibos voor als galerijbos langs grote rivieren. Deze associatie komt in Nederland vrij algemeen voor langs de grote rivieren; in Vlaanderen is ze beperkt tot de Grensmaas. Naamgeving en codering
De wetenschappelijke naam Artemisio-Salicetum albae is afgeleid van de botanische namen van twee belangrijke soorten binnen deze associatie; dit zijn respectievelijk bijvoet (Artemisia vulgaris) en schietwilg (Salix alba). FysiognomieQua fysiognomie is het bijvoet-ooibos vrij variabel; de associatie manifesteert zich in zowel de formatie van een loofbos als een loofstruweel. Dikwijls treedt de gemeenschap lintvormig op als galerijbos. Het vormt een houtige pioniervegetatie met een open, lage boomlaag die vaak niet te onderscheiden is van de struiklaag. De kruidlaag kan bestaan uit een- en tweejarige planten, of uit meerjarige planten met wortelstokken of bovengrondse uitlopers, afhankelijk van de dynamiek van het ooibos. Een terrestrische moslaag is doorgaans afwezig, maar bij dichte groei en door de nabijheid van water, ontstaat een milieu met hoge luchtvochtigheid dat zeer gunstig is voor een rijke epifytenbegroeiing. EcologieHet bijvoet-ooibos komt voor in zeer dynamische plaatsen, vlak bij de rivier in uiterwaarden, op rivierstranden langs de grote rivieren en in zoetwatergetijdengebied. De bodem bestaat uit matig fijn tot matig grof, kalkrijk zand, eventueel gemengd met slib. Soms vestigt de associatie zich ook op kribben. De standplaatsen worden regelmatig overstroomd, maar drogen in de zomer uit wanneer de grondwaterspiegel tot meer dan 50 cm diepte zakt. De werking van het water maakt dat erosie en sedimentatie elkaar afwisselen, en dat het vele aangevoerde strooisel snel mineraliseert. Buiten hun natuurlijke standplaatsen kan dit bostype ook aangetroffen worden op pas vergraven terreinen op kalkrijke zandbodems. Subassociaties in Nederland en VlaanderenVan het bijvoet-ooibos worden in Nederland en Vlaanderen twee subassociaties onderscheiden. Subassociatie met zwarte populierHet bijvoet-ooibos met zwarte populier (Artemisio-Salicetum populetosum nigrae) is een subassociatie waarin de kensoort zwarte populier (Populus nigra) een belangrijke rol speelt. De syntaxoncode voor Nederland (rVvN) is r41Aa01a. Subassociatie met fioringrasHet bijvoet-ooibos met fioringras (Artemisio-Salicetum agrostietosum stoloniferae) is een subassociatie met een belangrijk aandeel van fioringras (Agrostis stolonifera). De syntaxoncode voor Nederland (rVvN) is r41Aa01b. VegetatiezoneringIn de vegetatiezonering kan het bijvoet-ooibos grenzen aan het lissen-ooibos dat verder van de rivier vandaan groeit. MicrogemeenschappenDe vochtige, zeer basenrijke boomvoetschors, wortelschors en de schors van de min of meer horizontaal groeiende stammen (van omgevallen wilgen die weer uitlopen) kunnen geschikte micromilieus vormen voor bepaalde rivierbegeleidende, door mossen gedomineerde microgemeenschappen. Zo vindt men hier af en toe de kribbenmos-associatie en de riviervedermos-associatie. Hogerop vindt men regelmatig de associatie van riviersterretje en uiterwaardmos. VerspreidingHet verspreidingsgebied van het bijvoet-ooibos omvat de laaglanden van Europa langs de grote rivieren. In Nederland komt het vooral voor langs de Waal, de Gelderse IJssel, de Rijn, de Lek en de Maas, en in het zoetwatergetijdengebied. In Vlaanderen is deze associatie beperkt tot de vallei van de Grensmaas. In beide landen is door de natuurontwikkeling van de laatste jaren de associatie in oppervlakte toegenomen. Diagnostische taxa voor Nederland en VlaanderenHet bijvoet-ooibos heeft in Vlaanderen en Nederland één kensoort, de zwarte populier. Daarnaast komen ook de kensoorten van de klasse in dit bostype voor, vooral de dominante schietwilg en de katwilg. In de kruidlaag zijn grote brandnetel en ruw beemdgras dominant. De associatie kan onderscheiden worden van beide andere associaties in het verbond, het lissen-ooibos en het veldkers-ooibos, door de aanwezigheid van ruigtesoorten als de akkerdistel, boerenwormkruid en bijvoet, en van pioniersoorten als de grote weegbree, vijfvingerkruid en zilverschoon. In dit bostype kunnen regelmatig neofyten gevonden worden, zoals het bezemkruiskruid, de late stekelnoot en de reuzenbalsemien. In de onderstaande tabel staan de belangrijkste diagnostische plantentaxa van het bijvoet-ooibos voor Nederland en Vlaanderen.
Fotogalerij
Zie ookZie de categorie Artemisio-Salicetum albae van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.
Bronnen, noten en/of referenties
|