Luginbühl groeide op in Bern. Hij ontving zijn opleiding tot beeldhouwer van 1945 tot 1948 aan de Kunstgewerbeschule Bern en is sindsdien als vrij kunstenaar werkzaam. Van 1949 tot 1951 had hij een atelier in Bern, daarna tot 1965 in Moosseedorf. Luginbühl leeft en werkt sinds 1966 in Mötschwil in het kantonBern. Het terrein van zijn boerderij is inmiddels uitgegroeid tot een beeldenpark, beheerd door de Luginbühlstiftung, waar de Sammlung Luginbühl wordt getoond.
Met de eveneens Zwitserse kunstenaar Jean Tinguely had hij een langdurige en diepe vriendschap.
Luginbühl werd eind vijftiger jaren bekend door zijn sculpturen/installaties, welke hij door assemblage van materiaal afkomstig van de schroothoop vervaardigde. De sculptuur „Schlanke Aggression“ werd voor het eerst gepresenteerd in 1959 tijdens de eerste Zwitserse tuinbouwtentoonstelling G|59 als onderdeel van de abstracte „Garten des Poeten“ van Ernst F. Cramer, welke tuin internationaal werd geprezen.
Met de sculptuur „Tell“ (1966) was Luginbühl namens Zwitserland aanwezig op de Wereldtentoonstelling van 1967 in Montreal. Het Kröller-Müller Museum in Otterlo toonde in hetzelfde jaar de expositie Luginbühl - Tinguely. Ter gelegenheid van het vijftigjarige jubileum van de Kunsthalle Bern in 1968 werd voor de kunsthal zijn „Grossen Zyklopen“ opgesteld. In 1970 presenteerde Luginbühl samen met Maurice Ziegler in het Zwitserse paviljoen van de Wereldtentoonstelling van 1970 in Osaka het project Tiluzi (1967). Andere enorme, vaak bewegende, installaties uit afvalmateriaal zijn onder andere: „Atlas“ (1970), „Skarabäus“ (1978), „Frosch“ (1986/1987) en meer recent „Zwilling“ (2003).
Beeldenpark
De Bernhard Lugenbühl Stiftung stelt het beeldenpark van de kunstenaar in Mötschwil regelmatig open voor het publiek. Vele werken van Luginbühl worden in het park tentoongesteld.[3]
Werken in de openbare ruimte (selectie)
Talrijke werken van Luginbühl hebben een plaats gevonden in de openbare ruimte in Zwitserland, Duitsland, Frankrijk en Japan, zoals: