Beleg van Groenlo (1597)
Het Beleg van Grol in 1597 was een belegering van de veste Grol, tegenwoordig Groenlo geheten, door het Staatse leger onder leiding van Maurits van Nassau (de latere prins van Oranje), ten tijde van de Tachtigjarige Oorlog. Het beleg duurde van 11 tot 28 september, waarna Grol werd ingenomen door de belegeraars. Het beleg was onderdeel van Maurits' veldtocht van 1597, een van Maurits' succesvolle offensieven tegen de Spanjaarden tijdens zijn Tien Jaren. In 1595 had Maurits Grol ook belegerd, maar toen had de oude veldheer Cristóbal de Mondragón met zijn leger de inname van Grol nog weten te voorkomen. Na het overlijden van Mondragon in 1596 wist Maurits Grol in 1597 wel in te nemen voor de Republiek. Grol zou daarna in Staatse handen verkeren tot het het Beleg van Grol in 1606 door Ambrosio Spinola. VoorgeschiedenisDe vestingstad Grol was een kleine, maar relatief belangrijke stad in het oosten van de Republiek, met name door zijn ligging aan de grens met de Duitse gebieden. Het had een strategische plek op de handelsroute tussen Duitsland en de Nederlandse Hanzesteden, zoals Deventer en Zutphen. Grol was gelegen in een moeilijk bereikbare regio met bossen en moerassen, en de stad was door de jaren heen steeds verder uitgebouwd tot een versterkte vesting met een stadsgracht, bolwerken, stadsmuur en kanonnen. Grol was een versterkte plek van waaruit de omgeving gecontroleerd en geplunderd kon worden. Sinds 1580 was Grol al in Spaanse handen en het fungeerde als garnizoensplaats voor het Leger van Vlaanderen. Maurits van Nassau was begonnen aan een offensief tegen Alexander Farnese, de hertog van Parma, om de steden in Spaanse handen terug te veroveren. Van 1590 tot 1593 werden zo onder andere Breda, Deventer en Zutphen terug gewonnen voor de Republiek. De steden in het oosten zouden volgen, te beginnen bij de moeilijk in te nemen stad Grol. In 1595 probeerde Maurits Grol te belegeren en in te nemen, maar Mondragon trok zijn leger vanuit Antwerpen om de confrontatie met Maurits aan te gaan. Maurits wilde een bloedige veldslag vermijden en trok zijn leger rond Grol terug. Twee jaar later, na de dood van Mondragon, kon Maurits ongestoord opnieuw aan zijn beleg beginnen. Samenstelling van het Staatse legerVoorhoedeDe voorhoede (avant-garde) van het leger bestond uit
HoofdmachtDe hoofdmacht (bataille) van het leger bestond uit:
AchterhoedeDe achterhoede (arrière) was samengesteld uit:
Al met al bestond Maurits' leger uit ongeveer 1420 ruiters en 6000 mannen te voet, en verder nog matrozen, heren, officieren en ander gevolg van het leger.[1] De samenstelling was dezelfde als Maurits bij het begin van zijn veldtocht had samengesteld. De belegering
Op 1 augustus verliet Maurits Den Haag om aan zijn veldtocht in het oosten van de Republiek te beginnen. Tijdens deze veldtocht verovert Maurits achtereenvolgens Rijnberk (20 augustus) en Meurs (3 september). Kort na de inname van Meurs ontvangt Maurits het bericht dat graaf Frederik van den Bergh een inval in de Zevenwouden heeft gedaan met troepen uit Lingen en andere plaatsen. Maurits besluit hierop om eerder de Rijn over te trekken, wat op 8 september geschiedde. Na ook de Lippe overgestoken te hebben kwam Maurits en de voorhoede van zijn leger op de 11e september voor Grol.
Het leger, bestaande uit Engelse, Friese en Hollandse troepen, was 8 regimenten infanterie en 7 regimenten cavalerie sterk, samen meer dan 6000 man en 1400 paarden. De colonne wagens met voorraad en proviand, de zogeheten 'legertrein', was meer dan 20 kilometer lang. Op de 26e was Grol volledig omsingeld en waren op 24 plekken galerijen tegen de stadsmuur gebouwd om deze te beklimmen. Van Stirum besloot toen tot onderhandelen over de overgave van Grol aan het Staatse leger. Van Stirum, op voorstel van zijn ritmeester Boetbergen en hopman Cortenbach, praatte over een vrije aftocht voor paarden, geschut, vendels, wapens en bagage, maar Maurits wilde slechts het vertrek van wapens en bagage toestaan. Cortenbach verklaarde op 27 september dat zijn ruiters liever stierven dan dat ze hun paarden zouden afstaan. Ook wilde men niet zwaarder behandeld worden dan het personeel in het pas ingenomen Rijnberk. Maurits weigerde, maar gedeputeerden van de Raad van State gaven toe. De troepen in Grol, alsmede de inwoners die wensten onderdaan van Filips II te blijven, mochten de stad in vrede verlaten. Zij moesten echter beloven 3 maanden geen krijgshandelingen uit te voeren aan deze zijde van de Maas. Grol zelf kwam gehavend uit de strijd, wel tachtig huizen waren verbrand. De stad was vuil en er stond, op het klooster en kerk na, geen enkel stenen huis meer. Op 28 september trokken de compagnieën van Maurits, Willem Lodewijk en de Hohenlohe de stad binnen om deze te bezetten. Die avond dineerde Van Stirum met Maurits, zoals gebruikelijk na een beleg en overgave op voorwaarden. De Heer van Dort werd door Maurits tot gouverneur van Grol gemaakt. NasleepDe volgende middag trok Maurits verder, waarbij hij Bredevoort op 9 oktober innam en dat na een ongeluk op 20 huizen na afbrandde. Maurits was daar zeer ontstemd over, maar zag er anderzijds een afschrikwekkend voorbeeld in voor andere steden die op zijn verlanglijst stonden.[2] Daarna trok hij noordwaarts en nam Enschede (18 oktober), Ootmarsum (21 oktober), Oldenzaal (23 oktober) en Lingen (13 november) in. Zijn successen betekenden een grote overwinning voor de Republiek, waar gesproken werd over het sluiten van 'de tuin van de Republiek'. Grol zou in 1606 heroverd worden door de Spanjaarden onder leiding van Ambrosio Spinola. Daarna zou het meer dan twintig jaar duren voordat Grol definitief onder Staats bestuur kwam.[3][4][5][6] Bronnen, noten en/of referenties
Bronnen
Referenties
|