Barrosasuchus
Barrosasuchus[1] is een geslacht van uitgestorven peirosauride Notosuchia uit het Santonien van Argentinië, dat deel uitmaakt van het uitgebreide peirosauride fossiele verslag van Patagonië uit het Laat-Krijt. Het bevat als enige soort Barrosasuchus neuquenianus, die bekend is van een bijna volledige schedel en het grootste deel van een in verband liggend postcraniale skelet, waardoor het de best bewaarde Patagonische peirosauride is. Ontdekking en naamgevingIn februari 2001 voerde het Museo Carmen Funes een gezamenlijke expeditie uit met het Royal Tyrell Museum in de plaats Sierra Barrosa, dertig km ten noordoosten van Plaza Huincul, in de provincie Neuquén. Daar ontdekte het team de botten van dinosauriërs en zoogdieren, voetafdrukken van vogels en met name een bijna compleet fossiel van peirosauriden uit de Bajo de la Carpa-formatie. Het holotype MCF-PV 413 werd gevonden liggend op zijn onderzijde, de schedel in verband met het resterende skelet dat bestond uit beide voorpoten, het grootste deel van de wervelkolom tot aan de sacrale wervels, één achterpoot en half verbonden osteodermen die delen van het fossiel bedekten. Het fossiel werd vervolgens in deze staat geprepareerd, waardoor de elementen op hun plaats bleven. De osteodermen werden dus niet losgemaakt en in een verondersteld patroon weer vastgemaakt zoals vaak bij resten van Archosauria. De geslachtsnaam is afgeleid van de Sierra Barrosa-vindplaats waar de fossielen zijn gevonden en het oude Griekse σοῦχος, souchos, wat in de moderne nomenclatuur een 'krokodil' betekent. De soortaanduiding verwijst naar de provincie Neuquén. BeschrijvingDe schedel van Barrosasuchus is bijna compleet, verbonden met de onderkaak en de halswervels, en meet in totaal driehonderdvijftien millimeter, iets kleiner dan de exemplaren die bekend zijn van Lomasuchus en Gasparinisuchus. Delen van het bovenste oppervlak van de schedel zijn onderhevig geweest aan erosie, met name het grootste deel van het schedeldak en het dorsale oppervlak van het occipitale gebied, evenals plekken op de schedel voor de oogkassen. De gehele schedel is buisvormig en matig breed, zwaar versierd met putten en groeven van verschillende rangschikking en dichtheid. De oogkassen zijn min of meer rond en zijn schuin omhoog gericht, elke oogkas wordt bekroond door een zwaar versierd voorste palpebrale. De premaxilla is kort en hoog met een opvallende inkeping tussen de praemaxilla en het bovenkaaksbeen. Het is onduidelijk of er een septum, tussenschot, aanwezig was dat de naar voren gerichte externe neusgaten scheidde. Net als bij andere peirosauriden is er een knobbelachtige structuur te vinden op de voorste contour van de premaxillaire symphysis. Het bovenkaaksbeen is overdwars breed met een rechte onderrand en bijna verticale zijwand. De relatie van het bovenkaaksbeen tot de traan- en prefrontale beenderen is onzeker vanwege de erosie die dit deel van de schedel heeft aangetast. Vanwege de schade is het exacte aantal tanden ook onbekend, maar er wordt geschat dat Barrosasuchus tot dertien maxillaire tanden heeft gehad (waarvan tien bewaard zijn gebleven) aan elke kant van de schedel, naast vier tanden op elke premaxilla. Beide onderkaken zijn behouden en overdwars slanker dan die van Uberabasuchus met een kleinere mandibulaire fenestra. Het voorste deel van de onderkaak is verticaal afgeplat met een licht holle bovenrand. Bovenaan heeft de symphysiale beennaad een opvallend foramen in het midden dat een onbekend doel dient, maar aangewezen is als een van de autapomorfieën van Barrosasuchus. De tanden van het dentarium staan dicht bij elkaar en vormen in bovenaanzicht een golvende lijn. Na de eerste drie naar voren hellende tanden komt de vierde tand, de grootste van de onderkaak. Daarna worden de tanden kleiner tot de achtste, waarna de tandgrootte weer toeneemt tot de dertiende tand. De dentaria bewaren respectievelijk zestien en zeventien tanden, met een totaal oorspronkelijk aantal van achttien tanden per dentarium, gesuggereerd door Coria et alii. De laatste halswervels werden nog in verband gevonden met de bijbehorende nekribben, maar de slechte preservering van het specimen maakt een meer gedetailleerde identificatie in de wervelkolom niet mogelijk. De wervelcentra zijn amficoel en korter dan breed. Elk heeft een inkeping op de onderrand van het voorste gewrichtsoppervlak en een duidelijke kiel op de onderzijde. De schachten van de nekribben zijn kort en overlappen met hun uiteinde met de voorrand van de achterliggende wervel. Van de ruggenwervels zijn alleen de voorste elementen niet bedekt door osteodermen en net als de halswervels amficoel en kort zijn, maar zonder de ventrale kiel; er zijn aan de linkerkant ten minste tien dorsale ribben bewaard gebleven. Van de schoudergordel is alleen het rechterravenbeksbeen bewaard gebleven, langwerpig en plaatvormig. Beide onderarmen zijn bewaard gebleven, waarvan de linker bijna compleet is. Van de achterpoten zijn het scheenbeen en kuitbeen in articulatie met de voet bewaard gebleven. Er zijn drie typen osteodermen bewaard gebleven: rechthoekig, vierkant en rond, waarvan de meeste niet langer op hun plaats liggen en verspreid zijn over de onderzijde van het holotype, waardoor andere elementen van het fossiel worden bedekt, maar een klein deel van het achterste gedeelte behoudt nog steeds het gearticuleerde buikpantser. De rechthoekige osteodermen zijn geïnterpreteerd als onderdeel van het rugpantser, mogelijk gevormd door parasagittale rijen, die dus in de lengte liggen, terwijl sommige van de smallere osteodermen zijn geassocieerd met de nek. Er zijn geen aanwijzingen dat deze osteodermen elkaar zouden hebben overlapt. De vierkante en ronde osteodermen maakten contact met elkaar en zouden het buikschild hebben gevormd. Af en toe verschijnen afgeronde osteodermen, die kunnen worden geassocieerd met de bepantsering van de buitenzijden van de ledematen. FylogenieDe volgende fylogenie is een strikte consensusboom onder gelijke weging van kenmerken zoals gepubliceerd door Nicholl et alii in 2021. Het is gebaseerd op de matrix van kenmerken en taxa in Pol et alii (2014), waarin veel van de dochtermatrices die parallel aan elkaar waren gemaakt, zijn opgenomen in een enkele fylogenetische boom.
Bronnen, noten en/of referenties
|