Arabische mythologieDit artikel komt mogelijk voor verwijdering in aanmerking.
Het overleg hierover wordt gevoerd op deze discussiepagina. Iedereen is welkom daaraan bij te dragen.
Zie voor meer informatie: Waarom staat mijn artikel op de beoordelingslijst. Voel je vrij het artikel te bewerken. Haal de pagina echter niet leeg en verwijder deze boodschap niet voordat de discussie gesloten is. De Arabische mythologie was voor de opkomst van de islam de dominante religie in het Midden-Oosten. De Arabieren komen oorspronkelijk uit Jemen en bewoonden voor de christelijke jaartelling alleen het Arabisch schiereiland. De Arabische bevolking was ingedeeld in een aantal stammen. In de Koran worden hiervan enkele genoemd: 'Ad, Thamud en Madyan. De stammen konden grofweg in twee categorieën worden ingedeeld: stammen die naar het noorden, oosten en westen van het Arabische schiereiland waren geëmigreerd (Adnan-Arabieren) en stammen die in het huidige Jemen woonden (Qahtan-Arabieren). De Arabieren hadden voor de islam een polytheïstische religie en aanbaden honderden goden in de vorm van afgodsbeeldjes. In Jemen ontstond ruim duizend jaar voor de christelijke jaartelling een koninkrijk: het koninkrijk van Seba, dat later door de Romeinen Arabia Felix werd genoemd. Er zijn nog sporen van dit koninkrijk te vinden in de vorm van tempels en ruïnes bij het plaatsje Ma'rib. Later emigreerde een groep Arabieren naar het huidige Jordanië en stichtte hier het rijk van de Nabateeërs. Ook hiervan zijn nog sporen te vinden in de vorm van enorme rotsgraven, waarvan de bekendste de rotsgraven bij Petra zijn. Later werd het rijk van de Nabateeërs veroverd door de Romeinen. Andere stammen, de Banu Ghassan en de Banu Lakhm, emigreerden naar respectievelijk Syrië en Irak. Deze stammen bekeerden zich tot het christendom. Arabieren, de inwoners van Mekka vreesden vooral dat hij hun bron van inkomsten, de cultische verering van zo'n 360 goden in de Kaäba, zou ondermijnen. De Koran noemt in de Soera De Ster drie van de godinnen die bij de Kaäba vereerd werden expliciet, namelijk al-Lât, al-Oezzâ en Manât. In de bijbehorende cultus werden zij gezien en vereerd als dochters van de pre-islamitische Allat. Bovendien vreesden de toenmalige plaatselijke machthebbers voor hun eigen godsdiensten, hun gezag over Mekka en voor de pelgrimsindustrie. |