Agrarisme kan twee verschillende betekenissen hebben:
Enerzijds kan de term verwijzen naar een politieke filosofie die het plattelandsleven boven het ‘corrupte’ stedelijke leven plaatst. Thomas Jefferson is in die zin een belangrijke vertegenwoordiger;
Anderzijds kan agrarisme ook duiden op radicale voorstellen om het land van de rijken te herverdelen onder de armen. Deze betekenis gaat terug tot de 2de eeuw v.Chr. als volkstribuun Tiberius Sempronius Gracchus dergelijk voorstellen lanceert. Ook in het 18de- en 19de-eeuwse Engeland heeft men de term in die betekenis gebruikt. Vandaag de dag is deze radicale vorm van agrarisme van minder belang geworden.
Geschiedenis en voorkomen
Vooreerst is er de idee van de Franse fysiocraten dat alle rijkdom van een natie voortkomt uit het landgebruik. John Locke stelt dat wie het land bewerkt, er ook de eigenaar van is. Zijn theorieën hebben dan weer de Amerikaan Thomas Jefferson beïnvloed. Hij schrijft in 1785 het volgende: “Cultivators of the earth are the most valuable citizens".[1] In de late 18de en vroege 19de eeuw, hebben romantici heel wat aandacht voor de ‘wilde’ natuur. Een boer, iemand in voortdurend contact met de natuur, zien zij momenten beleven die er in de ‘gewone’ wereld niet langer zijn.
In de jaren 1910 en 1920 staat het agrarisme het sterkst, wat na de Tweede Wereldoorlog teniet zal worden gedaan. Ongeveer in dezelfde periode probeert men in Rusland een soort socialistisch agrarisme te ontwikkelen. Dat zal niet enkel in Rusland, maar ook in Oost-Europa en vooral in de Balkanlanden invloedrijk zijn.
In 1967 komen Seymour Martin Lipset en Stein Rokkan met het zogenaamde ‘historische breuklijnenmodel’. Enkele van de door hen aangestipte breuklijnen gaan terug tot de Industriële Revolutie. De kleine bedrijven op het platteland worden steeds minder belangrijk ten opzichte van grote industriële firma’s in de stad. Bijgevolg ontstaat ook een demografische verschuiving van platteland naar stad. Zo neemt het politieke belang van het platteland af wat in sommige landen leidt tot het ontstaan van een breuklijn tussen stad en platteland.
In Zweden is lange tijd een Bondeförbundet (een boerenpartij) actief geweest. Volgens hen heeft de stedelijke elite niet genoeg aandacht voor het platteland. De partij bestaat overigens nog steeds, maar heet sinds 1957 Centerpartiet. In veel Scandinavische landen bestaat de agrarische strekking trouwens nog steeds.
In Frankrijk bestaat vandaag de partij Chasse, Pêche, Nature et Traditions die vindt dat de overheid veel te veel (milieu)regels oplegt aan het platteland. In België is de stroming minder belangrijk. In Nederland heeft anno 2021 de BoerBurgerBeweging 1 zetel in de Tweede Kamer.[2] Ook had Nederland tussen de jaren 1963 en 1981 de Boerenpartij, die beschikte over enkele zetels in de Tweede Kamer.[3]