De O 23 en O 24 werden na de Duitse inval meteen naar de Lekhaven gebracht en aan de Koninklijke Marine overgedragen. De twee onderzeeboten waren nog niet klaar, er waren enkele proefvaarten mee gemaakt, maar zij waren nog nooit onder water geweest. In Den Haag wist men dat de Nieuwe Waterweg reeds met zeemijnen bezaaid was en dus leek het onmogelijk om te ontsnappen. Bevelhebber G Koudijs besloot in de nacht van 13 op 14 mei toch een poging te wagen. Er waren geen torpedo's of andere wapens aan boord. Hij slaagde erin Portsmouth te bereiken en werd onderscheiden met de Bronzen Leeuw.
Van 1 juni tot 28 september 1940 en van 20 november 1940 tot 13 november 1941 stond de O 23 onder commando van G.B.M. van Erkel. Op de John Thornycroft-werf werd hij afgebouwd en in juli werd hij naar Dundee gevaren. De haveningang van Dundee was echter door zeemijnen geblokkeerd, waardoor de O 23 moest uitwijken naar Rosyth. Er waren nog enkele mankementen die in Schotland verholpen werden.
In augustus 1940 voerde de O 23 zijn eerste patrouille op de Noordzee uit. Later was hij actief in het Verre Oosten.
Gerardus Bernardus Michael van Erkel was bevelhebber in 1940 en 1941.
Het Bronzen Kruis (BK) werd aan de volgende bemanningsleden uitgereikt: